Droochsloot
Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen | Uitgaven | Op en rond het Domplein | Vrijwaring | Contact

op het web alleen op deze webstek
(om alleen op deze pagina te zoeken druk op Ctrl-F)

Maarten van Rossem
en de geschiedwetenschap

door Martin W.J. de Bruijn

Te citeren als: M.W.J. de Bruijn, ‘Maarten van Rossem en de geschiedwetenschap’ (www.broerendebruijn.nl/Geschiedwetenschap.html, versie van [datum], geraadpleegd op [datum]).
Vraag het aan Maarten
Maarten van Rossem over de geschiedenis in zijn veelgelezen tijdschrift Maarten (februari-maart 2015) 81.


Aanvulling van 3 oktober 2023:
Nadere gegevens over mijn geschiedtheoretische ideeën zijn te vinden in ►  Een kentheoretische beschouwing over het onderzoek naar de herkomst van de gebroeders Jan en Hubert van Eyck.

‘Vraag het aan Maarten’ heet een rubriek, op één enkele pagina afgedrukt in het veelgelezen tijdschrift Maarten. ‘Lezers leggen Maarten prangende kwesties voor.’ En dan geeft Maarten van Rossem een kort maar krachtig antwoord.

Maarten kan natuurlijk zelf kiezen op welke vragen hij wel en op welke vragen hij geen antwoord geeft. Daarom getuigt het zeker van moed dat hij ook antwoord geeft op de vraag van Ferry de Niet ‘Kun je geschiedenis een wetenschap noemen?’ Daar zijn immers al vele boeken over volgeschreven.

Maar deugt het antwoord van Maarten, dat hiernaast afgedrukt staat wel? Het verbaast om te beginnen al dat hij zelfs binnen het korte bestek dat hij nodig denkt te hebben de ruimte neemt om zijn eigen gevoelens weer te geven.

Vervolgens zegt hij dat hij het alleen wil hebben over serieuze geschiedschrijving. We nemen aan dat de vraag van Ferry de Niet daar ook op doelde. Want het ‘quasi-wetenschappelijke journalistieke geklets dat vaak voor geschiedenis doorgaat’ zal door niemand met enig verstand wetenschap genoemd worden.

Dan komt Maarten ter zake. Volgens hem is een belangrijk criterium dat de beoefenaars wetmatigheden vinden om voorspellingen te kunnen doen. Hij merkt terecht op dat historici dat niet kunnen en, volgens hem, ‘in die zin is geschiedenis geen wetenschap’.

Hiermee wordt echter op zijn minst de suggestie gewekt dat ‘echte’ wetenschap per definitie zoekt naar wetmatigheden. Dat is echter niet het geval. We nemen als voorbeeld een deelwetenschap van de natuurwetenschappen, de fysische geografie. We doen dit omdat de fysische geografie als hulpwetenschap voor de geschiedenis kan worden gebruikt zonder zelf tot de geschiedenis te behoren. Het gaat hierbij immers om het onderzoek van natuurlijke processen.

Welnu, de fysische geografie zoekt om te beginnen vooral naar hoe de genoemde natuurlijke processen zich hebben voltrokken. Wetenschappelijk vastgestelde wetmatigheden zullen hierin uiteraard wel meegewogen worden.

Als voorbeeld noemen we het onderzoek naar de ondergrond in en rond de stad Utrecht gedurende een aantal eeuwen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om empirisch onderzoek door middel van opgravingen, boringen en metingen (zie hierover bijvoorbeeld Oudelle). Dit als reactie op de eerste inhoudelijke opmerking van Maarten in de beantwoording van de vraag.

Dan zijn tweede: het zou in de geschiedenis niet mogelijk zijn om inzichten te stapelen, zoals dat bijvoorbeeld in de astronomie wel gebeurt.

Maarten beschikt in het algemeen over een heel scala aan uitdrukkingen om onzin te benoemen. Kortheidshalve kiezen we hier voor de vaak door hem gebruikte uitdrukking kletskoek.

Zowel in een ‘echte’ wetenschap, zoals de fysische geografie, als in de geschiedenis kan het door empirisch onderzoek verkregen resultaat door nieuw onderzoek vergroot en daarmee gestapeld worden. Ook in de archeologie, die je tussen de fysische geografie en de geschiedenis zou kunnen plaatsen, is dit steeds weer het geval.

Het vinden van nieuwe en het opnieuw analyseren van al gevonden ‘puzzelstukjes’ kan wel degelijk door stapeling tot nieuwe inzichten leiden en doet dit dan ook voortdurend. Hiermee kunnen ook de archeoloog en de historicus zeker ‘voortbouwen op het werk van de andere’. Of dit ook altijd daadwerkelijk gebeurt, doet hier niet ter zake.

Over de prioriteiten van historici, waar Maarten het over heeft, hoeven we het verder eigenlijk niet te hebben. Er is en wordt zeker onderzoek gedaan naar het rijkswegenplan, en nog wel door een gepromoveerde van Van Rossems eigen universiteit: Hans Buiter, ‘verenigingshistoricus’ van de ANWB en gespecialiseerd in de geschiedenis van de techniek. De TU Eindhoven heeft daar zelfs een aparte afdeling voor.

Misschien heeft Maarten, zoals hij zelf zegt, inderdaad wel het verkeerde vak gekozen. Of is hij, wie zal het zeggen, uiteindelijk een verkeerde richting ingeslagen...

Om met de fysische geografie en de geschiedenis te eindigen: de schrijver W.F. Hermans, zelf fysisch geograaf en gepromoveerd op de ondergrond van een deel van Luxemburg, heeft eens gezegd dat de waarheid van de historicus in vergelijking met die van de natuurkundige ‘niet veel meer is dan een fabel, een mythe of het waansysteem van een paranoialijder’.

Zo negatief hoeven we niet te zijn. Mits voldaan wordt aan als wetenschappelijk beschouwde criteria, zoals zorgvuldige keuze, analyse en weergave van de bronnen, voortdurende toetsing en nauwkeurige argumentatie, kan geschiedenis echt wel als wetenschap beschouwd en dus ook beoefend worden. Al spreken we in het kader van het citaat van Hermans liever van ‘historische werkelijkheid’ dan, zoals hij doet, van ‘de waarheid’.



© 2015-2023 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd 18 februari 2015; laatst bewerkt 3 oktober 2023.