Startpagina | Inhoudsopgave | Lezingen
| Uitgaven
| Op
en rond het Domplein | Vrijwaring
| Contact |
|
De incorporatie van
de
Utrechtse Klaaskerk (Sint-Nicolaaskerk) in het Duitse Huis door Martin W.J. de Bruijn Te
citeren als: M.W.J. de Bruijn, ‘De
incorporatie van de Sint-Nicolaaskerk in Utrecht in het Duitse Huis’
(www.broerendebruijn.nl/Klaaskerk.html, versie van [datum],
geraadpleegd op
[datum]).
|
|
[1]
Llewellyn
Bogaers, Aards, betrokken en zelfbewust. De verwevenheid van
cultuur en
religie in katholiek Utrecht, 1300-1600 (Utrecht 2008); Jerem van
Duijl, Goederenverwerving
van het Duitse Huis te Utrecht 1218-1536 (Hilversum 2022). [4]
J.A. Mol, ‘Vechten of verplegen? Ontstaan en begintijd van het huis en
de
balije van Utrecht van de Duitse Orde, Jaarboek Oud-Utrecht 1993,
45-66,
ald. 50-51.
[5]
Dit wordt door Mol, a.w., overigens wel degelijk uiteengezet.
[6]
Robert was
gedurende de hele hier behandelde periode proost van het domkapittel,
van 1249
tot 1279. Hij behoorde tot een zijtak van de het geslacht van de graven
van Leuven, later hertogen
van Brabant.
[7]
Oorkondenboek van het sticht Utrecht tot 1301 [OSU] III, nr.
1218
(origineel): liberam concessimus facultatem edificandi infra muros
Traiectenses iuxta ecclesiam beati Nicolai, ipsamque ecclesiam cum suis
proventibus in subsidium Terre Sancte integraliter contulimus eisdem
iure
perpetuo possidendam et per ipsorum fratres sacerdotes deserviendam.
De qua
singulis annis VI libras Traiectenses preposito Maioris ecclesie, qui
pro
tempore fuerit, in perpetuum exhibebunt, salvis iuribus sinodalibus,
que
consueverunt eidem preposito de ipsa ecclesia exhiberi. Vgl. de
vervalste
oorkonde OSU III, nr. 1219. |
Een
tweetal dissertaties
heeft mij aanleiding gegeven om dit digitaal artikel te schrijven, in
de eerste
plaats het proefschrift van Llewellyn (L.C.J.J.) Bogaers, Aards,
betrokken
en zelfbewust, uit 2008, en het recente van Jerem (J.J.) van Duijl,
Goederenverwerving
van het Duitse Huis te Utrecht 1218-1536, uit 2022.[1]
Beiden maken kanttekeningen bij de relatie tussen het Duitse Huis en de
Utrechtse parochiekerk van Sint-Nicolaas, de Klaas- of Nicolaïkerk, in
de tweede
helft van
de dertiende eeuw.[2] In haar dissertatie bestreed Bogaers dat de Klaaskerk in de tweede helft van de dertiende eeuw in het Duitse Huis bij Utrecht geïncorporeerd is. Een dergelijke, in de Late Middeleeuwen tamelijk gebruikelijke incorporatie hield een permanente inlijving bij een geestelijke instelling in.[3] Bogaers verwijt Hans (J.A.) Mol,[4] mijn mede-auteurs Gerard Pouw, Luit van der Tuuk en mijzelf dat wij niet ingaan op de politieke context. Volgens haar hield deze in dat de Duitse Orde en de predikheren, die niet onder het gezag van de bisschop stonden maar onder de grootcommandeur van de orde respectievelijk de paus, verregaande steun van het Hollandse gravenhuis genoten.[5] ‘De orde verkreeg deze schenking (onrechtmatig?) van bisschop Hendrik van Vianden en de Domproost die beiden Hollandsgezind waren. Het Domkapittel was in dit besluit evenwel niet gekend en vocht de schenking aan,’ aldus Bogaers. Volgens haar speelden ‘tal van politieke kwesties een rol: de strijd tussen de paus en de keizer, in het bijzonder de positie van de graaf van Holland, tevens Roomskoning Willem II (1234-1256), de verhouding tussen de Utrechtse bisschop en het Hollandse gravenhuis, de invloed van de predikheren, m.n. van Albertus Magnus, het conflict tussen de Domproost en het Domkapittel, etc.’ Dit laatste maakt de belangstellende lezer erg nieuwsgierig. Maar helaas maakt Bogaers op geen enkele wijze duidelijk wat dit allemaal aan de schenking als zodanig zou hebben afgedaan of toegevoegd. Wat hiervan ook zij, de schenking op zich wordt door haar niet ontkend. Ikzelf ontken evenmin dat die schenking door het domkapittel werd aangevochten. Volgens Bogaers zou ik verder, samen met Mol (‘Vechten of verplegen’, 51), genegeerd hebben dat de Duitse Orde dit recht ‘in de vijftiende eeuw zeker niet bezat, en al helemaal niet in 1529’. Dit is een merkwaardige redenering, want dit door ons niet ontkende feit zegt uiteraard niets over de gang van zaken in de dertiende eeuw, toen deze incorporatie plaatsvond. ‘Vervreemding van dit soort rechten,’ aldus Bogaers verder, ‘leidde in de Middeleeuwen tot slepende juridische kwesties.’ Het is echter zeer de vraag of er, afgezien van dat de schenking zonder de noodzakelijke toestemming van het kapittel door de proost werd gedaan, sprake is geweest van een slepende juridische kwestie. Daar zouden dan toch in het goed bewaarde archief van het Duitse Huis gegevens over bewaard gebleven zijn, net zoals de wél overgeleverde oorkonden. Aannemelijker is dat de rechten die de Duitse Orde bezat later door de parochianen zijn afgekocht. Helaas bevat het archief van de Klaaskerk – dat er vanzelfsprekend het meeste belang bij had rechtstitels hierover te bewaren – over de periode vóór de vijftiende eeuw geen enkel gegeven. Naar mijn overtuiging behoort historisch onderzoek gebaseerd te zijn op historische bronnen en op die bronnen gebaseerde argumenten. Bogaers echter negeert de royaal aanwezige bronnen en bouwt – na het optrekken van een rookgordijn rond een door haar veronderstelde ‘politieke context’ – een betoog op een situatie die in later tijd niet meer bestaat. Het behoeft geen nader betoog dat dit methodisch niet door de beugel kan. Om de incorporatie van de Klaaskerk in het Duitse Huis in de tweede helft van de dertiende eeuw wetenschappelijk correct te bestrijden had zij in ieder geval om te beginnen de onechtheid van de aanwezige, algemeen als echt beschouwde oorkonden dienen aan te tonen, uiteraard in de context van de door haar veronderstelde intriges met de daartoe behorende bronnen. ![]() Luchtfoto van de Utrechtse Klaaskerk (Nicolaïkerk) en haar omgeving uit 1997, gezien vanuit het zuidoosten. Uit de lengte van het koor is afgeleid dat de kerk, gesticht in de twaalfde eeuw, al in oorsprong bestemd was als kloosterkerk. In 1250 besloot het Duitse Huis, dat buiten de muren van de stad gevestigd was, zich bij de Klaaskerk te vestigen, waarbij deze in het Duitse Huis geïncorporeerd werd. Fotodienst GAU, onbekende fotograaf, cat.nr. 838659. Laten we de bronnen over de vestiging van het Duitse Huis bij de Klaaskerk en de vestiging aldaar maar eens nader beschouwen. De bronnen 1. Op 1 december 1250 krijgen de broeders van het Duitse Huis van de elect – de gekozen maar nog niet gewijde bisschop – Hendrik van Vianden en de domproost Gobert van Perwijs[6] toestemming om te gaan bouwen bij de Sint-Nicolaaskerk. Bovendien krijgen zij hierbij de kerk zelf geschonken, die voortaan door de priesters van de orde zal worden bediend. Aan de domproost moet voortaan jaarlijks een bedrag van 6 pond Trechtse penningen worden betaald. Ook werden aan de proost de synodale rechten voorbehouden.[7] Het is een in origineel bewaarde oorkonde. Er bestaat een oorkonde van dezelfde datum, waarin als oorkonders in de tekst deken en kapittel van dezelfde kerk, dus de dom (decanus et capitulum eiusdem ecclesie), zijn toegevoegd. Zie over deze vervalsing verderop onder nummer 11. |
![]() Elect Hendrik van Vianden en domproost Gobert van Perwijs geven het Duitse Huis toestemming om te gaan bouwen bij de Utrechtse Klaaskerk. Bovendien krijgen zij hierbij de kerk zelf geschonken, die voortaan door de priesters van de orde zal worden bediend. Aan de domproost moet voortaan jaarlijks een bedrag van 6 pond Trechtse penningen worden betaald. Ook werden aan de proost de synodale rechten voorbehouden. Vanwege het ontbreken van de toestemming van het domkapittel werd de toestemming door dit kapittel aangevochten. RDOU oa.916.0.1. |
|
[13] Het Utrechts Archief [HUA], 216 Archief van het
domkapittel [Dom]
2251; OSU III, nr. 1610 (origineel): quod dictam ecclesiam
tenetur
revocare ad statum pristinem.
[16]
OSU III, nr. 1654 (origineel): quod, licet ipsi in possessione
ecclesie
beati Nicolai Traiectensis diutius extiterint pacifica et quieta,
quidam tamen,
ipsos non citatos, non convictos, non commonitos et absque omni iuris
ordine,
nituntur eicere ab eadem.
|
2. Tussen 9 en 15 september 1251
stelt broeder Albert van Lauingen, lector van de predikheren in Keulen
– de
beroemde Albert Magnus –, hiertoe gemachtigd door de pauselijk legaat,
het
Duitse Huis, dat vreesde de kerk ‘minder veilig’ (quam minus secure
se fore
adeptos timuerunt) te hebben verworven, in het vrije bezit van de
kerk.[8]Eveneens
een originele oorkonde. Uit deze oorkonde blijkt dat de begiftigde er
toen al aan twijfelde of de schenking juridisch wel in de haak
was. 3. Op 25 oktober 1252 bevestigt de aartsbisschop van Keulen voorgaande schenking.[9] Deze oorkonde is alleen in afschrift bewaard gebleven. 4. Op 23 november 1252 verklaart de domproost dat het Duitse Huis via de Antwerpse kanunnik mr. Arnoud het feitelijk bezit (de corporalis possessio) van de kerk had verkregen.[10] Weer een in origineel bewaarde oorkonde. 5. Op 19 augustus 1254 wordt op verzoek van het Duitse Huis de door elect Hendrik en de domproost gedane overdracht door de pauselijk legaat opnieuw bevestigd.[11] Een afschrift. 6. Op 20 augustus 1254 gelast deze legaat de aartsbisschop van Keulen om de broeders in het bezit van de Klaaskerk te handhaven.[12] Weer een in origineel bewaard gebleven oorkonde. De twijfel was dus kennelijk blijven bestaan. 7. Waarom de kerk ‘minder veilig’ verworven was, blijkt uit een oorkonde van 15 februari 1264, waarin de prelaten en provisoren van de Utrechtse kerk een uitspraak deden in een reeks geschillen tussen de domproost en en het domkapittel. Hierin wordt vermeld dat de proost de Klaaskerk zonder toestemming van zijn kapittel had vervreemd door het collatierecht – het recht om een bedienend priester voor te dragen – aan het Duitse Huis te schenken. De uitspraak luidde dat de oude toestand moest worden hersteld.[13] Opnieuw een originele oorkonde. 8. De proost houdt zich niet aan de uitspraak. Op 24 december 1264 gelast de bisschop de abt van Sint-Paulus in Utrecht om de domproost te citeren om binnen drie weken voor de bisschop te verschijnen of hem anders te excommuniceren.[14] Originele oorkonde. 9. Op 23 februari 1265 herroept de proost de beschikkingen die hij minus iuste heeft genomen en stelt die weer ter beschikking van het kapittel.[15] Een zeventiende-eeuws afschrift. 10. Echter, al op 13 maart 1265 geeft de bisschop op verzoek van het Duitse Huis opdracht aan de deken van het kapittel van Sint-Jan om het Huis in het bezit van de Klaaskerk te handhaven en dreigt hij degenen die daar inbreuk op maken met kerkelijke straffen. De broeders hebben bij hun verzoek aangevoerd dat zij al lange tijd in het rustige bezit van de kerk waren geweest en dat sommigen hen er buiten het recht om hadden proberen uit te zetten.[16] Een originele oorkonde. 11. Op 2 oktober 1265 bevestigt de paus het Duitse Huis in het bezit van van de Klaaskerk. Volgens de bul had de domproost de toen vacante en volledig tot zijn collatie staande kerk met toestemming van de bisschop en het domkapittel (!) aan het Duitse Huis geschonken. Het betreft een in origineel bewaarde bul. De inhoud is interessant omdat het geschil juist ontstaan was omdat de schenking zonder toestemming van het kapittel gedaan was.[17] Maar... er is een oorkonde bewaard gebleven, net als de onder nummer 1 genoemde, daterend van 1 december 1250, die zegt uit te gaan van de elect, de proost en... het kapittel. De zegels van de elect en de proost zijn nog gedeeltelijk aanwezig. Verder zijn er nog twee gaten in de pliek voor verdere zegels. Het is mogelijk dat deze vervalsing al in 1250 aan de paus was voorgelegd.[18] Zie hiervóór onder nummer 1. |
![]() Bul van paus Clemens IV van 2 oktober 1265, waarin hij het Duitse Huis bevestigt in het bezit van de Klaaskerk. RDOU 916.0.7. |
|
[22] OSU
V, nr. 2812: broder Jacob Zoudekin ende broder Ghibe van des
commendurs
wegen van den Duthshen huse (afschrift).
[24]
Het Utrechts Archief, 216 Dom 2282, f.
31v.-33v.
|
12. Op 12 april 1267 institueert
de domproost in de Klaaskerk een priester van de orde, broeder
Bertram,
als pastoor.[19]
Een
originele oorkonde. 13. In april 1271 draagt de domproost aan niet met name genoemde broeders van het Duitse Huis de zielzorg en de zorg voor de relieken van de Klaaskerk over. In geestelijke zaken moeten zij zich voor hem en in wereldlijke zaken voor de commandeur en broeders van het Duitse Huis verantwoorden. Wanneer een van hen overlijdt, neemt de andere gedurende zijn leven de taak waar.[20] Weer een originele oorkonde. 14. Op 14 juni 1280 wordt namens de domproost de zielzorg en de zorg voor de relieken opgedragen aan twee priesters, Jacob Soudekin en Arnoud.[21] Eerstgenoemde was blijkens een oorkonde van 6 april 1297 broeder van het Duitse Huis.[22] Een afschrift. Waarschijnlijk was hij identiek met Jacob Zoudenbalch, die in mei van laatstgenoemd jaar werd aangeduid als kercheer (parochiepriester) van sunte Nyclaes tUtrecht.[23] Conclusie Kortom, in ieder geval van het midden tot het eind van de dertiende eeuw werd de Klaaskerk bediend door broeders van het Duitse Huis. Dat een dergelijke overdracht van het collatierecht van een Utrechtse parochiekerk door de domproost aan een kloosterorde niet ongebruikelijk was, bewijst de overdracht van de vierde Utrechtse parochiekerk, de Geertekerk, aan het reulierenklooster. In een oorkonde van december 1351 werd gesteld dat dit recht al meer dan vijftig jaar aan het klooster toebehoorde.[24] Ik hou het niet voor ondenkbaar dat deze rechten zijn verleend nadat in de jaren vijftig van de dertiende eeuw de Sint-Geertekerk verplaatst is van buiten naar binnen de muren, zoals nog steeds het geval is. Overigens was het latere regulierenklooster toen nog een gemeenschap van de zogeheten Zakbroeders. Jerem van Duijl heeft in zijn dissertatie bezwaar gemaakt tegen mijn identificatie van Jacob Zoudekin en Jacob Zoudenbalch. Ook wanneer dit inderdaad om twee verschillende personen zou zijn gegaan, wat nog maar de vraag is, dan blijft staan dat minstens tot 1280 en hoogstwaarschijnlijk ook tot 1297 de Klaaskerk in het wettige bezit van het Duitse Huis is geweest. Hoe lang dit hierna heeft geduurd, weet ik ook niet. Zo lang een toestand zich niet wijzigt of ter discussie staat, worden er in het algemeen geen stukken over geproduceerd. Hier kan tegenover worden gesteld dat er ook geen aanstellingsakten van priesters overgeleverd zijn. Aangenomen mag ook volgens mij worden dat de rechten van het Duitse Huis op de parochiekerk van Sint-Nicolaas niet lang hebben bestaan. De vestiging van het Duitse Huis bij deze kerk is ook niet doorgegaan. Maar die rechten zijn er, zoals de bronnen uitwijzen, in de tweede helft van de dertiende eeuw wel degelijk geweest. Ik blijf benieuwd welke al dan niet Hollandse intriges daarbij allemaal een rol hebben gespeeld. |
© 2024 C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. - Gepubliceerd 22 juli 2024; laatst bewerkt 23 juli 2024. |